1

… kind

2

… meisje

3

… klok

4

… bed

5

… bloem

6

spreken

7

komen

8

zeggen

9

lezen

10

studeren

11

……… hij fietsen?

12

……… jullie getrouwd?

13

……… oud bent u?

14

……… hij van dansen?

15

……… kom je ………?

16

Ik woon ……… de Kerkstraat.

17

Ik woon ……… nummer 20.

18

Ik luister ……… de radio.

19

Ik besteed 3 uur per dag ……… mijn hobby.

20

Ik denk ……… jou.

21

maken

22

doen

23

komen

24

slapen

25

vragen

26

spelen

27

blijven

28

leren

29

luisteren

30

reizen


Twój wynik: /30

Kursy

Więcej o kursach

Serwis używa cookies!

Kontynuując zgadzasz się na naszą politykę cookies.

OK, ZGADZAM SIĘ